In het civiele recht heeft ons kantoor specifieke expertise in zaken met betrekking tot journalistiek en vrijheid van meningsuiting. We behandelen onder meer zaken die zien op onrechtmatige (pers)publicaties waarin foutieve of misleidende informatie wordt verspreid. Onze advocaten voeren regelmatig procedures (onder andere in een procedure in kort geding) voor een rectificatie en schadevergoeding. Voorts staan wij journalisten bij die strafrechtelijk worden vervolgd, maar ook journalisten die (daarnaast) civielrechtelijk worden aangesproken. Wij zijn in het bijzonder gespecialiseerd in zaken waarin ook het strafrecht om de hoek komt kijken.
Vrijheid van meningsuiting vs. bescherming van de eer, goede naam en reputatie
Als het gaat om (vermeende) onrechtmatige uitlatingen spitst de discussie zich dikwijls toe op een botsing van twee grondrechten. Enerzijds het recht om een mening te mogen uiten (vrijheid van meningsuiting). Anderzijds dient de eer, goede naam en reputatie te worden beschermd.
Vrijheid van meningsuiting
De vrijheid van meningsuiting is onder andere opgenomen in artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De vrijheid van meningsuiting wordt eveneens geregeld in artikel 7 van de Grondwet, artikel 19 lid 2 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR) en artikel 13 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Niet alleen ziet de vrijheid op het uiten van een mening, maar ook op het koesteren van een mening en op het ontvangen en verwerken van inlichtingen en denkbeelden.
Bescherming van de eer, goede naam en reputatie
De bescherming van de eer, goede naam en reputatie worden onder andere beschermd door artikel 8 EVRM (persoonlijke integriteit en persoonlijke levenssfeer).
Rectificatie of schadevergoeding mogelijk?
Voor de beoordeling van het recht op een rectificatie en/of schadevergoeding dient een afweging te worden gemaakt tussen enerzijds het grondrecht van vrijheid van meningsuiting en anderzijds de bescherming van de eer, goede naam en reputatie. Een beperking op de vrijheid van meningsuiting is mogelijk indien dit bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen. Van een beperking die bij de wet is voorzien is sprake, wanneer de uitlatingen onrechtmatig worden geacht in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
Bij de beantwoording van de vraag welk recht – het recht op vrije meningsuiting of het recht ter bescherming van eer, goede naam en reputatie – in dit geval zwaarder weegt, moet de wederzijdse belangen van partijen worden afgewogen, met inachtneming van alle ter zake dienende feiten en omstandigheden van het geval. Welke van de belangen de doorslag behoort te geven, hangt af van de in onderling verband te beschouwen omstandigheden. Omstandigheden die bij de beoordeling van de (on)rechtmatigheid van een uitlating / perspublicatie een rol kunnen spelen zijn:
- de aard van de (gepubliceerde) uitlatingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie die uitlatingen betrekking hebben;
- de ernst – bezien vanuit het algemeen belang – van het misstand die de uitlating / publicatie aan de kaak beoogt te stellen;
- de mate waarin de uitlatingen steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal;
- de totstandkoming en inkleding van de uitlatingen;
- de mate waarin degene op wie de uitlating is gericht een publiek figuur is, waarbij tevens van belang is welke functie deze persoon (heeft) bekleed;
- eerder gedrag van de betrokken persoon; en
- de kans dat de informatie ook zonder de verweten publicatie in de publiciteit zou zijn gekomen.
Beperking noodzakelijk?
Bij de toetsing of de beperking noodzakelijk is, kan de rechter voor een impasse komen te staan: hoe verhoudt de noodzaak voor een inbreuk op de vrijheid van meningsuiting zich tot de noodzaak voor een inbreuk op het recht van privacy? In beginsel staan deze twee fundamentele rechten op een gelijk niveau; niet kan worden gezegd dat de vrijheid van meningsuiting in het algemeen zwaarder weegt dan de bescherming van het privéleven. Welke omstandigheden van toepassing zijn en welk gewicht daaraan moet worden gehecht hangt af van de feiten en omstandigheden van het concrete geval.
Voor nadeel dat niet uit vermogensschade bestaat heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding als hij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast (artikel 6:106 BW). Voor het ontstaan van deze vorm van schade is niet van belang of betrokkene als gevolg van de onrechtmatige daad materiële schade heeft geleden of fysiek of psychisch letsel heeft opgelopen. Aantasting van de eer of goede naam van de betrokkene is voldoende. De hoogte van de schade kan worden geschat (artikel 6:97 BW). In sommige gevallen is het aannemelijk dat uitlatingen niet worden gerectificeerd en/of verwijderd. Het is dan mogelijk om aan de hand van een zogeheten dwangsom alsnog het gewenste resultaat te bereiken.
Journalisten en vrijheid van meningsuiting
De vrijheid van meningsuiting stelt journalisten in staat om vrijelijk informatie te vergaren, te verwerken en te verspreiden zonder onnodige inmenging van de overheid of andere personen. Ook voor journalisten geldt dat de vrijheid van meningsuiting niet onbeperkt is. De vrijheid van meningsuiting van journalisten kan op gespannen voet staan met het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
De Hoge Raad over persvrijheid
Onze hoogste nationale rechter – de Hoge Raad – is meermaals ingegaan op dat spanningsveld. Zo overwoog de Hoge Raad:
“Bij een botsing tussen enerzijds het recht op vrijheid van meningsuiting en anderzijds het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, moet het antwoord op de vraag welk van deze beide rechten in het concrete geval zwaarder weegt, worden gevonden door een afweging van alle terzake dienende omstandigheden van het geval. Daarbij komt aan de positie van de pers bijzondere betekenis toe gelet op enerzijds de taak van de pers om informatie en ideeën van publiek belang te verspreiden en om zijn vitale rol van publieke waakhond te spelen, en anderzijds gelet op het recht van het publiek informatie en ideeën te ontvangen. Bij genoemde afweging geldt niet als uitgangspunt dat voorrang toekomt aan het door art. 7 Gw en art. 10 EVRM gewaarborgde recht op vrijheid van meningsuiting. Voor de door art. 8 EVRM beschermde rechten geldt hetzelfde. De toetsing dient in één keer te geschieden waarbij het oordeel dat een van beide rechten, gelet op alle terzake dienende omstandigheden, zwaarder weegt dan het andere recht, meebrengt dat de inbreuk op het andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets van art. 10 lid 2 EVRM, dan wel art. 8 lid 2 EVRM.” [1]
Overeenkomstig met vergelijkbare zaken die zien op uitlatingen van niet-journalisten, geldt ook voor zaken die zien op journalisten dat de Hoge Raad een aantal factoren van belang acht voor de belangenafweging. Zo heeft de Hoge Raad als in aanmerking te nemen omstandigheden genoemd:
a. de aard van de gepubliceerde verdenkingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie die verdenkingen betrekking hebben;
b. de ernst – bezien vanuit het algemeen belang – van de misstanden welke de publicatie aan de kaak beoogt te stellen;
c. de mate waarin ten tijde van de publicatie de verdenkingen steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal;
d. de inkleding van de verdenkingen, gezien in verhouding tot de onder a – c genoemde factoren;
e. de mate van waarschijnlijkheid dat, ook zonder de verweten publicatie via de pers, in het algemeen belang het nagestreefde doel langs andere, voor de wederpartij minder schadelijke wegen met een redelijke kans op succes bereikt had kunnen worden;
f. een mogelijke beperking van het door de perspublicatie te veroorzaken nadeel voor degene die erdoor wordt getroffen, in verband met de kans dat het betreffende stuk, ook zonder de verweten terbeschikkingstelling aan de pers, in de publiciteit zou zijn gekomen.[2]
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens over persvrijheid
Ook het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft in verschillende zaken stilgestaan bij de vrijheid van meningsuiting van journalisten.
In de zaak Eerikaïnen tegen Finland[3] ging het om de auteur van een tijdschriftartikel. In dit artikel ging de auteur in op een lopende strafzaak tegen een zakenvrouw die verdacht wordt van uitkerings- en verzekeringsfraude. In een bijgeplaatst kader waren de naam en foto’s van de zakenvrouw te zien. De auteur, de hoofdredacteur en de uitgever van het tijdschrift werden door de nationale rechter veroordeeld tot betaling van schadevergoeding. Het EHRM achtte een schending van de vrijheid van meningsuiting aan de orde. Dit lag gelegen in het gegeven dat niet werd voldaan aan het vereiste dat de inbreuk in een democratische samenleving noodzakelijk is; de afweging door de (hoogste) Finse rechter van de vrijheid van meningsuiting en anderzijds het privacybelang achtte het EHRM onvoldoende gemotiveerd.
Het is goed denkbaar dat dit in een vergelijkbare casus anders kan liggen op het moment dat een beslissing van de nationale rechter voldoende is gemotiveerd. Hieruit volgt dat zaken als de onderhavige zeer casuïstisch van aard zijn.
Journalisten over persvrijheid
Naast nationale en internationale rechtspraak is het ook van belang om te kijken naar hetgeen de vakgroep zelf relevant acht. Als wordt gekeken naar het publiceren van gegevens van verdachten dan volgt uit openbare bronnen dat ook de Raad voor de Journalistiek het nodige beoordeeld. In een Leidraad, die de Raad voor de Journalistiek in 2007 heeft uitgegeven, luidt het in paragraaf 2.4 (“Privacy”) als volgt:
“2.4.6. De journalist voorkomt dat hij gegevens in woord en beeld publiceert waardoor verdachten en veroordeelden buiten de kring van personen bij wie ze al bekend zijn, eenvoudig kunnen worden geïdentificeerd en getraceerd.
Aan deze regel is de journalist niet gehouden wanneer:
· de naam een wezenlijk bestanddeel van de verslaggeving is;
· het niet vermelden van de naam wegens de algemene bekendheid van de betrokkene geen doel dient;
· door het niet vermelden van de naam verwarring kan ontstaan met anderen die hierdoor voorzienbaar kunnen worden geschaad;
· het vermelden van de naam gebeurt in het kader van opsporingsberichtgeving;
· de betrokkene zelf de openbaarheid zoekt.”
Politici en vrijheid van meningsuiting
Voor politici zijn woorden gereedschap. Politici hebben binnen en buiten het parlement veel ruimte om hun mening te uiten.[4] Het belang van de vrijheid van meningsuiting voor politici ligt gelegen in het feit dat zij zijn gekozen door het volk.[5] Een politicus moet de mogelijkheid hebben om de kiezers te kunnen vertegenwoordigen.
Ook voor politici geldt dat de vrijheid van meningsuiting niet absoluut is. Met andere woorden: er kunnen beperkingen worden aangebracht op de vrijheid van meningsuiting van een politicus. Uit de rechtspraak volgt dat voorkomen moet worden dat uitspraken van politici nodeloos kwetsend zijn, zorgen voor intolerantie en niet bijdragen aan het politieke debat.[6]
Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) kan worden opgemaakt dat er een aantal niet-limitatieve factoren zijn die het EHRM van belang acht bij de beoordeling van een concrete casus. Het EHRM maakt een onderscheid tussen uitlatingen die zien op overheidsorganen en uitlatingen die zien op concrete bevolkingsgroepen – hierbij kan worden gedacht aan bevolkingsgroepen die een bepaalde religie belijden of bevolkingsgroepen met een bepaalde geaardheid (minderheidsgroepen). Uit de rechtspraak volgt dat een politicus meer ruimte toekomt als het gaat over een mening die ziet op overheidsorganen. Een politicus moet de mogelijkheid hebben kritiek te geven op de overheid. Als het gaat om individuen en bevolkingsgroepen, dan worden er toch eerder grenzen getrokken. Naast dat het dus van belang is om te bekijken over wie de uitlating gaat, is het van belang om naar de context van de uitlating te kijken.[7] Bij een uitlating die bijvoorbeeld is gedaan in een artikel dient de specifieke uitlating te worden beoordeeld in het licht van het gehele artikel. Hetzelfde geldt voor uitlatingen die zijn gedaan tijdens een toespraak. Het is dikwijls mogelijk dat een specifieke uitlating in eerste instantie een onrechtmatig karakter lijkt te hebben, maar dat het onrechtmatige karakter wordt weggenomen door de context. Daarnaast is het bereik van de uitlating van belang. Het EHRM geeft aan dat een politicus in bepaalde situaties zich bewust moet zijn van het feit dat de uitlating een groot bereik heeft.[8] Aangenomen kan worden dat uitlatingen die zijn gedaan tijdens een verkiezingstijd een groot bereik hebben.[9] Bij de beoordeling van een uitlating moet ook worden gekeken naar de tijd waarin de uitlatingen zijn gedaan.[10] Verder moet bij de beoordeling van de uitlatingen een onderscheid worden gemaakt tussen uitlatingen die een feitelijk karakter hebben en uitlatingen die een waardeoordeel bevatten. De waarheid van een feitelijke uitlating dient te worden aangetoond aan de hand van feiten.[11] Een waardeoordeel kan en hoeft niet altijd te worden aangetoond aan de hand van feiten. Het is ook goed om te beoordelen of de politicus de mogelijkheid had om een uitlating te herformuleren.[12] Een politicus die zijn uitlating heeft gedaan in een krantenartikel zal zich niet snel met succes kunnen verweren door te stellen dat een uitlating is gedaan in een opwelling. Dat kan anders zijn als de uitlating is gedaan tijdens een live-televisiedebat.
Privépersonen / publieke personen en vrijheid van meningsuiting
Bij discussies en conflicten die zien op de vrijheid van meningsuiting en de bescherming van de eer, goede naam en reputatie wordt veelal gedacht aan politici en journalisten. Toch komt het regelmatig voor dat ook privépersonen te maken krijgen met een conflict dat ziet op de botsing van deze rechten.
Hierbij kan worden gedacht aan publieke figuren die stellen dat hun eer, goede naam en reputatie wordt aangetast door een uitlating in de media. Of er sprake is van een schending van de privacy van een bekend persoon wordt ook weer beoordeeld aan de hand van het stappenplan zoals uiteengezet onder ‘Vrijheid van meningsuiting vs. bescherming van de eer, goede naam en reputatie’. Uit nationale en internationale rechtspraak volgt dat bij uitlatingen / publicaties die zien op bekende personen ook veel waarde wordt gehecht aan de beantwoording van de vraag of de uitlating ook bijdrage levert aan het publieke debat.[13]
Ook personen die niet bekend zijn krijgen te maken met onwelgevallige uitlatingen. Hierbij kan worden gedacht aan geschillen die ontstaan tussen familieleden en buren.
Ondernemers / bedrijven en vrijheid van meningsuiting
Ook voor bedrijven geldt dat zij het recht hebben om hun visie en mening te uiten. Daarnaast geldt dat ook zij recht hebben op eerbiediging van hun eer, goede naam en reputatie. Met de komst van het internet, meer in het bijzonder de komst van de sociale media, is het eenvoudiger geworden om bedrijven in een slecht daglicht te plaatsen. Een aantal simpele volzinnen in een (nep)review of een onlinepost kan de concurrentiepositie veranderen. Een onlinepost, comment en review kan vallen onder de vrijheid van meningsuiting van de persoon die de uitlating uit, maar dit recht is niet absoluut. Het recht op vrijheid van meningsuiting kan op grond van artikel 10 lid 2 EVRM worden beperkt om een (bedrijfs- of beroepsmatige) reputatie te beschermen.
Het belang van degene die zich uit is met name gelegen in dat zij/hij zich in het openbaar kritisch, informerend, opiniërend en waarschuwend moet kunnen uitlaten over opgedane ervaringen. Het belang van een bedrijf is er met name in gelegen dat het bedrijf niet lichtvaardig wordt blootgesteld aan verdachtmakingen door het verstrekken van onjuiste informatie. De professionele reputatie mag niet onnodig worden geschaad. Bij een afweging van deze belangen dienen alle omstandigheden van het geval te worden meegewogen. Hierbij is het van belang dat het is toegestaan om ervaringen online te delen. Het moet wel gaan om een ‘echte’ ervaring. Als men geen ervaring heeft opgedaan, omdat hij/zij simpelweg geen klant is geweest en de review is slechts geplaats op een reputatie te schaden, dan zal deze uiting als onrechtmatig worden aangemerkt. Als de ervaring wel is opgedaan, geldt dat ook negatieve ervaring mag worden gedeeld, maar in alle gevallen is van belang dat voor zover in de review feiten of feitelijke kwalificaties worden gebruikt, deze ook objectief en met een voldoende mate van aannemelijkheid vast moeten komen te staan. De mogelijkheid om een review te posten levert dus geen vrijbrief op om informatie te verspreiden die geen feitelijke grondslag heeft.
Naast online-uitingen kunnen bedrijven ook te maken krijgen met negatieve uitlatingen die in een bepaalde beroepsgroep worden gedaan. Denk hierbij aan het verspreiden van negatieve en/of feitelijk onjuiste informatie over de concurrent. Strafrechtelijk kan er gesproken worden over smaad en laster (artikel 261 en artikel 262 Wetboek van Strafrecht). Civielrechtelijk kan worden beoordeeld of er sprake is van onrechtmatige uitlatingen.
Een bedrijf kan bij de rechter vorderen dat uitingen worden verwijderd en/of dat er een rectificatie wordt geplaats. Daarnaast kan aan de rechter worden gevraagd om een verbod op te leggen voor het doen van vergelijkbare uitlatingen, waaraan een dwangsom kan worden gekoppeld voor elke keer dat er toch weer opnieuw een uitspraak wordt gedaan. Indien het bedrijf schade heeft geleden door de uitlatingen, dan is het raadzaam om te onderzoeken of er ook een schadevergoeding kan worden geëist.
Kort geding bij onrechtmatige uitlatingen?
Civiele procedures kunnen soms lang duren. In bepaalde zaken is het niet mogelijk om te wachten op een uitkomst in een langlopende civiele procedure. Als er sprake is van een spoedeisend belang, kan er een zogeheten kort geding worden gestart.
In kwesties die zien op vermeende onrechtmatige uitlatingen is het goed denkbaar dat het niet mogelijk is om te wachten op de uitkomst in een bodemprocedure. Zo kan het noodzakelijk zijn dat een publicatie of een uitzending wordt voorkomen of dat er op korte termijn een einde wordt gemaakt. In dit laatste geval kan worden gedacht aan het verwijderen van (online) berichten.
Het civiele recht in combinatie met het strafrecht
Het civiele recht en het strafrecht gaan soms hand in hand. Bij onwelgevallige uitlatingen / publicaties kan het strafrecht én het civiele recht om de hoek komen kijken. Een uitlating kan civiel gezien onrechtmatig zijn en strafrechtelijk gezien strafbaar zijn.
In die gevallen is het goed denkbaar dat er een rechtszaak loopt bij de civiele rechter en daarnaast een strafzaak bij de strafrechter. In een kort geding kan worden gevorderd dat een publicatie wordt verwijderd en gerectificeerd, waarbij ook een schadevergoeding om de hoek kan kijken. In het strafrecht kan onder andere de vergelding, in de vorm van een strafrechtelijke straf, aan de orde komen.
Advocaat ,persvrijheid’, ‘vrijheid van meningsuiting’ of ‘rectificatie’ nodig?
U kunt een e-mail sturen aan info@klpadvocaten.nl of (tijdens kantoortijden) bellen naar het telefoonnummer 020-6731548.
[1] HR 5 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9230, NJ 2012/571, rov. 3.2.5.2.
[2] Zie onder meer: HR 24 juni 1983, ECLI:NL:HR:1983:AD2221, NJ 1984/801 m.nt. M. Scheltema; HR 6 januari 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1602, NJ 1995/422 m.nt. E.J. Dommering; HR 5 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9230, NJ 2012/571.
[3] EHRM 10 februari 2009 (appl.no. 3514/02, Eerikaïnen/Finland)
[4] EHRM 23 april, 11798/85 (Castells vs. Spanje), § 43.
[5] EHRM 23 april, 11798/85 (Castells vs. Spanje), § 42.
[6] EHRM 6 juli 2006, 59405/00 (Erbakan vs. Turkije), § 55.
[7] Zie o.a.: EHRM 6 juli 2006, 59405/00 (Erbakan vs. Turkije), § 58; EHRM 1 januari 2011, 16853/05 (Faruk Temel vs. Turkije), § 61.
[8] EHRM 16 juni 2009, 15615/07 (Féret vs. België), § 76.
[9] EHRM 16 juni 2009, 15615/07 (Féret vs. België), § 76.
[10] EHRM 6 juli 2006, 59405/00 (Erbakan vs. Turkije), § 58-63.
[11] EHRM 15 maart 2011, 2034/07 (Otegi Mondragon vs. Spanje), § 53.
[12] EHRM 15 maart 2011, 2034/07 (Otegi Mondragon vs. Spanje), § 54.
[13] Zie onder andere Gerechtshof Amsterdam 26 juni 2008, ECLI:NL:GHAMS:2008:BD5538 en het EHRM 24 juni 2004, ECLI:NL:XX:2004:AQ6531 (Caroline von Hannover I).