Maarten Pijnenburg en Jordi L’Homme in Het Parool: ‘Leg verklaringen in strafzaken beter vast’
https://www.parool.nl/columns-opinie/juristen-leg-verklaringen-in-strafzaken-beter-vast~b1327cb7
Volgens juristen Maarten Pijnenburg en Jordi l’Homme is de Hoge Raad terecht kritisch over de ‘Mr. Big-methode’ die wordt toegepast in misdaadbestrijding.
Onlangs wees de Hoge Raad twee arresten (in de ‘moord in Kaatsheuvel’-zaak en de ‘Posbankmoord’), waarbij hij oordeelde dat de zogeheten ‘Mr. Big-methode’ onder omstandigheden niet toelaatbaar is.
Met de Mr. Big-methode wordt gedoeld op een heimelijke operatie van de politie waarbij wordt geprobeerd de verdachte een bekentenis te laten afleggen. Bij deze vorm van infiltratie wordt er, net als in de bekende Netflix-serie Undercover, vrienden gemaakt met de verdachte om een vertrouwenspositie te verkrijgen. Er wordt (in tegenstelling tot in de serie) een fictieve criminele organisatie opgetuigd en de verdachte wordt een lucratief aanbod gedaan om hieraan mee te doen.
De verdachte krijgt klusjes aangeboden en ‘groeit’ hierdoor in de organisatie, totdat de (nep-) baas Mr. Big ontdekt dat de verdachte in verband wordt gebracht met een moord en hem daarmee confronteert.
De moord vormt een risico voor de organisatie en de verdachte krijgt de keuze om ter plekke te bekennen, zodat hij iets voor hem kan regelen, of om dat niet te doen en te vertrekken.
Kat-en-muisspel
De misdaadbestrijding heeft – om het simpel en onwetenschappelijk te formuleren – vaak de karaktereigenschappen van een Tom en Jerry-film. Daarbij ‘jagen’ opsporingsdiensten met behulp van technische hulpmiddelen op verdachten en soms op criminele organisaties die hen met regelmaat te slim af zijn.
Het opsporen van zware misdaad is vanzelfsprekend sinds jaar en dag een kat-en-muisspel tussen opsporingsdiensten en verdachten, waarbij Justitie gebruikmaakt van bijzondere opsporingsmethoden zoals werken onder dekmantel en infiltratie. Binnen deze categorie zaken is het altijd de vraag hoe ver de politie mag gaan in (undercover)operaties.
In het algemeen geldt dat de politie zich niet schuldig mag maken aan uitlokking en geen ongeoorloofde druk mag uitoefenen. Er zijn namelijk ook zaken bekend waarbij ook na een bekentenis de verkeerde verdachte is veroordeeld (denk in dat verband aan bijvoorbeeld de Schiedammer Parkmoord of de zaak-Ina Post). Dit gebeurt niet alleen in Amerika.
In de recente arresten oordeelde de Hoge Raad dat de zaken opnieuw moeten worden beoordeeld, omdat het gerechtshof onvoldoende heeft gemotiveerd of sprake is geweest van ongeoorloofde druk op de verdachten door de Mr. Big-methode.
Verklaringsvrijheid
De kritiek op deze methode bestond uit drie elementen:
(1) Is deze wel onder te brengen onder de huidige wetsbepaling van het stelselmatig inwinnen van informatie?
(2) Is het een betrouwbare methode, bestaat er niet een groot risico van valse bekentenissen, wanneer iemand in een financiële of sociale afhankelijkheidssituatie komt te verkeren van een organisatie?
(3) Is deze methode wel in overeenstemming met de verklaringsvrijheid die iemand in het strafproces heeft?
De Hoge Raad spreekt zich niet in algemene zin uit over een bekentenis die volgens de Mr. Big-methode is verkregen, maar geeft aan dat het afhankelijk is van allerlei omstandigheden om vast te stellen of inbreuk is gemaakt op de verklaringsvrijheid van de verdachte. Dit zal per individuele zaak door de feitenrechter moeten worden beoordeeld en toereikend moeten worden gemotiveerd.
Audiovisuele registratie
De grote winst van beide uitspraken van de Hoge Raad is dat de Raad aangeeft dat er naast verslaglegging door middel van verbalisanten, indien mogelijk, ook auditieve of audiovisuele registratie dient plaats te vinden. Anders kan de rechter – vrij vertaald – onvoldoende controleren of de verklaringsvrijheid wel of niet is geschonden.
Het proces wordt hierdoor voor alle procesdeelnemers beter controleerbaar. De registratie lijkt een hele kleine stap, maar voor de rechtspraktijk – en met name voor de advocatuur – geeft het een beter houvast om te kunnen controleren of de opsporingsambtenaren niet over de schreef zijn gegaan.
Het probleem waar wij als verdedigers tot nog toe tegenaan liepen, is dat de processen-verbaal die aan ons en aan de rechtbank of het gerechtshof ter beschikking worden gesteld, vaak een ‘gelikte’ versie vormen van de werkelijkheid en soms zelfs een mogelijk vervalste versie. Deze kwamen – anders gezegd – niet altijd overeen met de werkelijkheid.
Na indringende gesprekken met onze cliënten blijkt dat er soms veel meer druk is uitgeoefend, of meer beloften zijn gedaan, dan het proces-verbaal ons deed vermoeden.
Als rechters naar aanleiding van deze uitspraken ‘een vuist zouden maken’ en harde sancties, zoals bewijsuitsluiting, zouden toepassen indien er géén audio(-visuele) registratie heeft plaatsgevonden, dan zijn we een stap verder op de weg naar een eerlijk proces.
Het niet kunnen controleren van de opsporing is vragen om moeilijkheden.
Analoog aan de slogan van een bekend recherchebureau zouden wij willen stellen: vertrouwen is goed, maar opnames zijn (in dit geval) beter.